Emily Dickinson, een intiem leven met de dood (1)

Zen-Virus, deel 6-1

Haar eerste biografieën beschrijven Emily Dickinson (1830-1886) als een kuise kluizenares, altijd gekleed in een witte jurk, die zichzelf afsloot van de wereld om zich slechts bezig te houden met tuinieren en gedichtjes schrijven over bloemetjes, vlinders en bijtjes. Zij betichtten haar van een morbide houding tegenover de dood. De moderne levensbeschrijvingen tonen een geheel ander beeld. Zij was allerminst een kille, afstandelijke dame die de eenzaamheid verkoos omdat zij niet in staat zou zijn relaties aan te gaan. En ook liet zij zich niet knechten door de verstikkende sfeer van de zwart calvinistische geloofscultuur waarin zij opgroeide.

Emily Dickinson
Daguerreotype genomen in haar schooltijd in Mount Holyoke, December 1846 of begin 1847; het enige echte portret of Emily Dickinson na haar kindertijd. Het Daguerreotype was het eerste procedé waar men in de fotografie mee werkte. Het was zeer kostbaar.

Zij was hartstochtelijk. Er leefde in haar een ‘Vulkaan’. Er gloeide een vuur in haar dat voor haar omgeving ongemakkelijk was. Zij was recalcitrant, koppig.

Zij verzette zich vaak tegen haar vader, advocaat, congreslid, een prominent figuur in de gemeenschap van Armherst, die ‘voor haar boeken kocht die zij niet mocht lezen’. Ondraaglijk was voor hem de gedachte dat zijn dochter ooit een gedicht zou publiceren. Dochters waren er voor huwelijk, kinderen en het huishouden. Ruzies had Emily ook vaak met haar moeder, Emily Norcross Dickinson – zij was naar haar vernoemd. Als dochter werd zij verondersteld haar handen te laten wapperen in het huishouden en niet zich af te zonderen op haar slaapkamer om poëzie te schrijven.

Gedurende haar zelfverkozen quarantaine – jarenlang wilde zij niemand spreken, behalve vanuit een tegenovergelegen kamer – was zij meerdere malen hevig verliefd. Op Susan Gilbert, die tot haar schrik trouwde met haar broer Austin. Warme, heftige gevoelens had zij voor Ben Newton, die stage liep bij haar vader. Hij erkende haar poëtisch talent. Helaas stierf hij spoedig aan tuberculose. Verliefd was zij waarschijnlijk ook op Charles Wadsworth, een beroemd kanselredenaar. Zij schrijft over een ‘intimiteit van vele jaren met de geliefde Predikant’. Zij was hartstochtelijke verliefd op wat zij noemde haar ‘Meester’. Tot nu toe is het onduidelijk wie dat was. Zij schreef drie beroemd geworden brieven aan hem.

Smoorverliefd was zij op Otis Lord, een jurist en politicus. Achttien jaar ouder dan Emily. Ook al hield zij, zoals steeds, afstand, haar brieven liegen er niet om. Ziehier een zeer kenmerkend citaat: ‘Weet je niet dat je het gelukkigst bent als ik mij schrap zet en niet toegeef – weet je niet dat “Nee” het wildste woord is dat we toekennen aan Taal? Je weet het, want je weet alles – [deel van de tekst ontbreekt] zo dichtbij jouw verlangen te liggen – aan te raken in het voorbijgaan, want ik ben maar een ongedurige slaapster en zou vaak wegreizen uit jouw Ar­men door de blijde nacht, maar je zult me terugtillen, nietwaar, want daar alleen vraag ik te zijn – echt waar, als ik het verlangen meer nabij voelde – dan in ons dierbaar verleden, zou ik het misschien niet kunnen laten om er mijn zegen aan te geven, maar dat moet ik, omdat het juist zou zijn. De "Overstap" is van God – Mijn Liefste – hogelijk om jouwentwil – niet mijnentwil – laat ik je die niet doen – maar het is alles van jou, en als de tijd daar is zal ik de Slagboom optil­len, en jou in het Mos leggen – Jij hebt me het woord laten zien.’ En zij eindigt de brieft als volgt: 'Misschien verbaast het je dat ik God noem – ik ken hem maar een beetje, maar Cupido heeft menige ongeïnstrueerde Geest Jehovah bijgebracht – Toverij is wijzer dan wij –.’ [i]

Die laatste zin! De liefde tot God gaat altijd via de menselijke liefde. Emily had een rijk innerlijk leven. Zij was een mystica. En zonder haar verliefdheden te ontkennen, verdedigde zij haar geestelijk leven door zich niet in te laten met welk huwelijk ook. Zij koos voor eenzaamheid, want die geeft ruimte om diep in zichzelf af te dalen:

Er is ruimte van eenzaamheid –
En eenzaamheid van zee –
En eenzaamheid van dood, maar zij
Zijn samenleving bij
Wat zoveel dieper is gegrond –
De poolbeslotenheid –
Een ziel die zich zichzelf ontsluit –
[Eindige Oneidigheid.]

Zij nam afstand van de godsdienst waarmee zij grootgebracht werd. In haar omgeving heerste een ware opwekkingsbeweging. Iedereen werd dringend verzocht zich te bekeren, zodat men zich van verlossing verzekerd weet. Ook haar ouders werden geraakt door deze wervelwind. In de gemeente was de pressie erg groot. Op haar school, waar Emily overigens uitstekend onderricht genoot, heerste eveneens een sterke revival-sfeer. Studenten werden opgedeeld in drie groepen: zij die meenden reeds gered te zijn; zij die op verlossing mochten hopen; en de hopelozen. Emily viel onder de laatste categorie en zij scheen daar niet onder te lijden. Zij schreef: ‘Ik sta alleen in rebellie…’ En ondanks de druk van buiten: ‘Ik weet niet wat ze gevonden hebben, maar zij denken dat het iets bijzonders is. Ik vraag het mij af of dat zo is.’ [ii]

Haar scepsis werd gevormd door andere, eigen ervaringen:

Nachten Wild – Nachten Wild
Mocht ik bij u zijn
Wilde nachten zouden
Onze weelde zijn!

Niets vermag – storm –
Ligt het Hart gemeerd –
Weg met Kompas – en
Weg met de Kaart!

Roeien in Eden –
Ach – de Zee!

Mocht ik toch – hedennacht –
Meren in U!

Zij weigert het opgelegde, opgedrongen weten, want zij kent de roes, de verrukking, de extase. En zij weet dat deze je op elk moment kan overvallen. Daarvoor is geen kompas, dat de richting kan wijzen waar je deze ervaring kan vinden. En er is geen kaart, die kan helpen bij het zoeken. Daar is het paradijs. En ze verlangt voor anker te kunnen gaan, vannacht nog, om dit’ te kunnen vasthouden.

Een ander voorbeeld:

Uitbundigheid is als een Bries
Die ons de Lucht intilt
En op een andere plaats neerzet
Die nergens staat vermeldt –
Brengt ons niet terug, we dalen zelf
Straks nuchter naar de grond,
Wat nieuwer door die tussentijd
In een Betoverd Land –

(323)

Zij beschrijft een opgetild, verheven worden boven de aarde naar een onbekende plaats. En ook al komt er zeker een terugval, zij heeft inmiddels een vernieuwing ondergaan. Een transformatie is haar ten deel gevallen.

In een brief: ‘Neem alles van mij, maar laat mij de extase / En ik ben rijker dan al mijn Medemensen’ ‘Extase is genegenheid’ [iii]

Ook al was Emily opgegroeid met een neerdrukkende, Bijbelse God, zij was ook zeer vertrouwd met een aantal dichters uit haar eigen tijd, vooral met hen die de ‘Transcendentalisten’ genoemd werden. Zij kende het werk van William Blake, van Thoreau, Emmerson, Whitman. Zij waren mystieke schrijvers.  Zij oriënteerden zich op Plato, Plotinus, lazen de Soefis, de Oepanishads, de Bhagavat Gita, de Boeddha. Zij baseerden hun werk op de eenheid van de ziel met God, waren door en door individualistisch en hadden een afkeer van orthodoxie, opgedrongen autoriteit en opgelegde moraal. De ziel wordt overladen met het goddelijke, met waarheid, schoonheid en goedheid.

Emily was zeker door de transcendentalisten beïnvloed:

Jubeling is als een landziel
Die zich waagt het zeegat uit,
Huizen langs – en –
Langs de Landtong –
Tot in diepe Eeuwigheid –

opgegroeid als wij in het hoogland,
Kent de schepeling het gevoel
Van de buitengaanse roes die
Al verzadigd na één mijl.

Ook hier: weg vanuit de bewoonde wereld: ‘Exultation’. De roes vergelijkbaar met de zielsverrukking die de zeeman kent bij het uitvaren van het schip. De gloed die zo snel verzadiging schenkt. Of elders: ‘Verken uzelf / En binnen Uzelf /  zal U vinden / Het ‘Onondekte Continent’ Geen Schuilplaats had de Geest.

Of het erotische beeld in deze regels: God is een ver – en statig Minnaar – / Dingt naar ons, zegt Hij – door zijn Zoon – / Echt, plaatsvervangende Vrijage – . ‘Erotiek is de taal van de mystici’, aldus Dorothe Sölle in haar Mystiek en Verzet.

(wordt vervolgd)

[i] Biografische gegevens en de gedichten zijn ontleend aan Emily Dickinson, Verzamelde gedichten. Vertaald en commentaar voorzien door Peter Verstegen, Uitgeverij Oorschot, Amsterdam, 2011.Een prachtige vertaling en zeer behulpzame notities.

[ii] Emily Dickinson, Welk een waagstuk is een brief, vertaald en ingeleid door Bert Keizer, Anthos, Amsterdam,2008, p.15/16.

[iii] Op.cit, p. 298.