Slecht weer, mooie dag

Maandag. Dan neem ik de trein naar een plaatsje aan de kust, ergens tussen Zandvoort en Den Helder. Dan fiets ik een stuk door de duinen naar een mij bekende strandtent, waar de ober al weet wat ik wil drinken en waar ik geniet van het uitzicht op een woest golvende zee. Kitesurfers vliegen plotseling omhoog en maken metershoge sprongen alsof ze zo in het universum zullen verdwijnen.

Ik pak mijn boek en bestudeer een koan, voorbereiding voor mijn donderdagavond zenbijeenkomst in de Roos. Of, zoals vandaag, voor het zenweekend in de Willibrords abdij. De koan gaat over een oude vrouw die een lezing van meester Hakuin bijwoont. Hakuin vertelt over het Zuivere Land en Amida Boeddha, de Boeddha van het Licht. Dat Zuivere Land is hier en nu en dit lichaam is Amida Boeddha. “Als je dat wilt begrijpen,” zegt Hakuin, “dan moet je met je aandacht naar binnen gaan.” De vrouw volgt zijn advies op en na een lange tijd van beoefening heeft ze een inzicht. Ze gaat naar meester Hakuin en zegt: “De bergen en de velden, alles straalt met een groot licht, wonderbaarlijk.” “Oh ja?” antwoordt Hakuin, “en een put met stront, straalt die ook met een groot licht?” De vrouw geeft Hakuin een flinke duw en zegt: “Jij snapt er ook nog steeds niets van hè, jij ouwe zak.” Ze barsten allebei in lachen uit.

Ik geniet van zo’n verhaal. Er is een grote intimiteit tussen die twee.
“Je moet in je eigen hart kijken”, zegt Hakuin. “Stil zijn en aandacht hebben, dat is alles.” Zo simpel? Ja, zo eenvoudig dat ik het bijna niet kan geloven. Maar het vraagt dat ik alle controle loslaat en bereid ben om het niet te weten en dat blijkt knap lastig. Het voelt een beetje eng. Daarom zegt John Tarrant in zijn commentaar op deze koan: “toen de Boeddha op het punt stond om verlichting te bereiken, kwam er een stemmetje dat zei: ben jij bang voor dit geluk? De oude vrouw heeft haar angst overwonnen, ze heeft het licht gezien. Maar Hakuin gaat haar testen: En een put met stront, straalt die ook met een groot licht? Als je in de shit zit, kun je dan ook nog gelukkig zijn? Jij begrijpt er nog steeds niets van hè, antwoordt ze. Dat geluk is niet afhankelijk van voor- of tegenspoed, dat is er altijd. Zelfs als je huilt blijkt er een onderstroom van geluk te kunnen zijn. Zoals de zon blijft stralen, zelfs in de nacht, als ik hem niet zie. De zon schijnt altijd, hij kan niet anders.”

Ik reken mijn kopje koffie af en hijs me weer in mijn regenpak, laarzen aan, en begin aan een strandwandeling. Ik zie nog steeds drie kitesurfers met knalrode kites door de lucht zweven. Ze lijken zo licht als hop, gedragen door de stormachtige wind. Een venijnige motregen striemt in mijn gezicht en de wind waait woest om mijn oren. Grote schuimkoppen op de golven. De wind waait al dat schuim het strand op en een jonge hond rent er enthousiast achter aan, van de ene schuimvlok naar de andere; hap, weer één.
Wanneer ik een eindje verder ben zie ik zelfs geen wandelaar met hond meer. Het strand ligt er verlaten bij en daar geniet ik van. Ik kan mij alleen op de wereld wanen. Waar vind je dat nog in Nederland? Alleen maar ruimte en weidsheid, zand, zee en lucht. Ik voel mij nietig in een oneindig universum en dat is bevrijdend.
Binnenkort wordt het zomer, mooi weer. Dan ligt het strand vol mensen en is het gedaan met de rust en de verlatenheid. Nee, geef mij de winter maar: slecht weer, mooie dag.

Meindert Seiju