Zazen

de geest laten doen wat de geest kennelijk doen wil

Zen is zazen, een spirituele weg van beoefening, training. Beoefening betekent dat gedurende een bepaalde tijd het lichaam in een nauwkeurig omschreven vorm op een kussen gezet wordt. Deze fysieke inspanning is de essentie van zazen.

Dogen’s verlichting
Dogen’s verlichting. Uit een Japans kinderboek over het leven van Dogen Zenji.

Kenmerk van deze lichamelijke houding: krachtig, energiek, onbeweeglijk, de rug zacht gestrekt, hoofd recht op de romp, de ogen gesloten of geloken vallend op een plek dichtbij, de handen in een mudra – hele of halve lotushouding, kleermakerszit, op een stoel of liggend zijn secundair, afhankelijk van wat iemand kan – en de kracht in de onderbuik.
Deze houding is altijd een kwestie van beoefening. Hij dient gedaan te worden altijd als voor de eerste keer. Oftewel hij wordt telkens op het kussen ter plekke opnieuw uitgevonden. De zorg voor dit stilzittende lichaam, de toewijding hieraan, maakt het zitten tot zazen.

Een belangrijk onderdeel van deze houding is de kracht in de onderbuik, HARA.
Of je HARA kan leren vanuit literatuur, valt te betwijfelen – al is bij God alles mogelijk. Ik denk dat er altijd iemand nodig is die het voordoet en vooral aanmoedigt dit steeds opnieuw te beoefenen, want de gedachte ‘dit kan ik niet’ komt maar al te snel op. Het komt erop neer al zittend de onderbuik door een vastgehouden impuls bol te maken tot een ballonnetje. Daarmee activeer je een krachtig punt, Tanden noemen de Japanners dit, ergens rond de navel. Het gevolg is dat het lichaam vol energie raakt. Er ontstaat een heldere vorm van aanwezigheid. Aan HARA kleeft niets mysterieus. Het is een houding van zitten – maar ook toepasbaar bij het staan, lopen of liggen – die aangeleerd kan worden zoals je kunt leren hardlopen, fietsen, zwemmen of typen. Het is een zaak van training. Mysterieus is niet zozeer dat het werkt, dat is ervaarbaar, maar hoe het werkt, want daar begrijp ik niets van.
Zazen is dus allereerst een fysieke inspanning. Nu is het de kunst deze inspanning op ontspannen wijze uit te oefenen. En dat geldt voor het gehele leven, want mijn leven is een en al inspanning. Hoe leef ik dit ingespannen leven ontspannen. Hoe doe ik dat?
Wie op deze wijze fysiek zit, doet aan zazen. Zo leren we de werkzaamheid van de geest kennen als vanzelf. In deze houding tonen we direct de geest – aan ons zelf. Daar zit niets tussen. Zazen is expressie van de werkzame geest. Daarom zegt Dogen Zenji: zazen is verlichting. Als je wilt weten wat verlichting is, ga dan op de hier omschreven wijze zitten op een kussen of op een stoel. Wat dan gebeurt, is verlichting. Of je het gelooft of vertrouwt, is iets anders. Voor de erkenning hiervan is wellicht enige tijd van beoefening nodig. Maar in principe is het zo eenvoudig. Soms is echter het meest simpele het meest moeilijke.

Natuurlijk kunnen we, wanneer we eenmaal in deze houding zittend, nog andere oefeningen ondernemen. Zo kunnen we de uitademing, de inademing, of allebei tellen van één tot tien. Dan beoefenen we een éénpuntige gerichte concentratie. Dit tellen is geenszins een beginnersoefening, al wordt dat vaak gedacht, omdat het als eerste in een introductie les uitgelegd wordt. Wel blijft het een moeilijke inspanning. Al doe je het dertig jaar. De geest is vaak sterker dan mijn wilskracht. Shunryu Suzuki Roshi heeft, naar verluid, zijn hele leven lang op het kussen zijn adem zitten te tellen van één tot tien.
Deze éénpuntige gerichtheid leert ons wat het betekent ‘één te zijn met…’ Want we worden datgene waarop we ons concentreren. Bekend ook vanuit de yoga en andere meditatievormen: wie zich concentreert op een kaars, wordt een kaars. Dit is te danken aan de soepelheid van de geest. De geest kan alle vormen aannemen. Vandaar dat we kunnen zeggen: we zijn de wereld. Ook al kennen we het onderscheid, functioneel heel belangrijk, tegelijkertijd zijn we met de waargenomen werkelijkheid één, hetgeen spiritueel van belang is. Behalve het tellen van de ademhaling kunnen we ons ook éénpuntig richten op beelden of woorden. Zo kun je de aandacht vestigen op de zittende Boeddha of op Kanzeon, zinnebeeld van compassie. Dergelijke imaginaties kunnen grote invloed hebben op ons geestesleven. Carl Jung was hier een meester in.
De Boeddha noemde nog een interessante mogelijkheid van zitten: denk aan een vreugdevol, gelukkig moment uit je leven, ‘uit afzondering geboren’, dus een vreugde die jij alleen beleefde, zonder dat anderen erbij waren, ‘overgiet, doordrenk en vervul het zittende lichaam met dit uit afzondering geboren vreugde en geluk.’ Dit is een zeer aangename wijze van zitten. Bovendien zijn vreugde en geluk gemakkelijke concentratiepunten.
Zelf zit ik graag met een woord. Niet zozeer met de bedoeling het woord te begrijpen, maar om het als klank in mij te laten klinken. Dit gaat vaak samen met de aandacht voor de ademhaling. Woorden zijn behalve begrippen, ook magisch. Zij openbaren hun mystieke betekenis in de klankkast van een luisterende ziel. Dat kan zeer behulpzaam zijn bij bijvoorbeeld dharmische woorden waarvan het lang kan duren eer ze enigszins verstaan worden. Bijvoorbeeld ‘Boeddha’, ‘Dharma’, ‘Sangha’. Of ‘sunyata’, ‘verlichting’, ‘boeddhanatuur’, ‘compassie’. Een mooi woord om mee te zitten is ‘groot vertrouwen’. Op deze wijze krijgen dergelijke woorden de gelegenheid hun transcendente betekenis in ons hart te prenten.
Tijdens zazen werken met een koan is ook een vorm van éénpuntige concentratie.

Naast dit éénpuntig gericht zitten, geconcentreerd op ‘iets’, is er ook manier van zazen beoefening waarbij geen enkel focuspunt wordt gebruikt. Behalve de fysieke vorm is er geen voornemen om iets bepaalds te doen. Er is sprake van een concentratie op alles wat voorbijkomt. Er is slechts openheid voor wat verschijnt. En er verschijnt altijd iets, een gedachte, een herinnering, een verwachting. Er vindt geen selectie plaats: alles is welkom. Het maakt ook niet uit of ik het aangenaam of onaangenaam vind, ook niet of het belangrijk of banaal is. Er wordt niets gestimuleerd, noch tegengehouden. Hier wordt de geest toegelaten om de geest te laten doen wat hij kennelijk wil doen. Maar hoe weet ik wat de geest wil doen? Dat weet ik niet. Maar ik kan de geest laten gebeuren. Ik weet niet of het initiatief bij mij ligt of ergens anders. De werkzaamheid van de geest vindt plaats en degene die in zazen zit is niet een waarnemer of een getuige, maar iemand die samenvalt met het gebeuren van de geest. Als er gedachten zijn komt dat niet omdat ik deze gedachten denk, maar Het denkt deze gedachten, waarbij er geen verschil is tussen ik en Het. Of beter, waarvan ik het verschil tussen ik en Het niet kan vinden. Daar hoef ik mij dus geen zorgen over te maken. Alles wat tijdens zazen verschijnt, waait als het ware vrij en ongestoord door het stilzittende lichaam heen. Er is geen belemmering. En er zijn geen criteria, noch zijn er foute of goede gedachten. Er is geen afdwalen. Zittend op deze wijze, met een krachtig en onbeweeglijk lichaam, hoef je nergens heen. Zazen brengt je hoogstens waar je al bent. Wat verschijnt of wat gebeurt, dat is het, ongeacht de mate van waardering. Wil de geest piekeren, zich zorgen maken, dromen over een toekomst of huiveren over het verleden, hier kan dit alles plaats vinden. Het kan hier zijn gang gaan, want nogmaals er is geen onderscheid tussen ik en dit Het, dat zo vrij en frank aan het werk is. Oftewel ik weet niet wie hier wat doet.

Deze wijze van zazen heet in het Japans shikantaza. De vertaling biedt nogal wat hoofdbrekers. De eerste die ik ooit hoorde en nog steeds waardeer: ‘alleen maar zitten met een rechte rug’. Er rijzen meteen vragen: Wat is alleen maar zitten? Hoe doe je dat? En: wat is een rechte rug? Iedereen heeft een eigen, rechte rug, ook wanneer hij van nature krom is. Deze kwesties worden slechts beantwoord in de beoefening. Theorie biedt weinig uitzicht.
Wikipedia geeft onder meer: ‘uitsluitend te focussen op het met gekruiste benen zitten’. Een andere vertaling geeft: ‘treffend zitten’. Wat in dit zitten precies geraakt wordt, is de ongrijpbare werkelijkheid. ‘Alleen maar zitten’ verwijst volgens sommigen naar ‘silent illumination’, een mooie uitdrukking ware het niet dat deze omschrijving de oorzaak was van een fel en eindeloos debat tussen de Soto en Rinzai School. In de polemiek, het gelijk willen hebben, vergeet men dat shikantaza een uiterst individuele, persoonlijke zaak is met meerdere mogelijkheden.
Anderen spreken van ‘objectloze meditatie’. Wat juist is voor zover shikantaza geen vast object heeft. Maar tegelijkertijd verschijnen in shikanzaza allerlei ‘objecten’ al worden er tijdens het zitten geen objecten benoemd. Tijdens zazen wordt niets benoemd. Alles verschijnt slechts. En wat er verschijnt, staat niet los van degen die zit. Er is zelfs geen sprake van waarnemen, want degene die waarneemt, is zichzelf vergeten, opgelost in het zittende gebeuren.
Wellicht is in deze illustratief met wat in de literatuur is gaan heten ‘het schrijven in a stream of consciousness’ (zie aanhangsel 1) of wat Freud bedoelde met zijn psychoanalyse als een kritiklose Selbstbeobachtung (zie aanhangsel 2).

Shikantaza: eenmaal gezeten in de voorgeschreven, fysieke houding, dat is de beslissende voorwaarde, de geest laten doen, wat de geest kennelijk doen wil. Soms denk ik te weten wat de wensen van de geest zijn: het volgen van de ademhaling, het werken met een koan, of ik wil zitten met een groot probleem: Ik weet niet wat te eten vanavond. Of waar heb ik mijn huissleutels gelaten? Of er is een dierbare vriend overleden, waar ik veel verdriet over heb. Omdat ik hier graag mee wil zitten, weet ik dat ook de geest dit wil, want in zazen is er geen onderscheid tussen mij en de geest, tussen grote geest en kleine geest.

Een opmerking tussen door. Wanneer iemand ooit zazen geleerd en enige tijd beoefend heeft, maar door omstandigheden de praktijk naar de achtergrond verdwenen is, dan hoop ik, dat hij of zij, overvallen door een groot verdriet of een zwaar lot, zich het kussen herinnert en de moed opbrengt met alle wanhoop, onmacht en uitzichtloosheid te gaan zitten in zazen, niet dat daarmee ook maar iets opgelost wordt, maar om deze ellende onder ogen te zien en er mee vertrouwd te geraken. Zazen is helend, ook als de wond niet te genezen is.

Maar meestal heb ik geen idee wat de geest wil of niet. En denkende kom ik daar niet uit. Maar ik hoef dat niet te bedenken, want het dient zich aan. Zazen toont direct wat er gaande is. Mijn stemming, verlangens, zorgen, frustraties, woede, teleurstellingen, het lijden aan ouderdom, de angst voor de dood, de verwachting van een vreugdevolle dag, alles wordt direct uitgedrukt op het kussen. Dit houdt mij bezig en dit is wat de geest kennelijk wil doen. En zo zit ik in zazen, naar gelang wat zich aandient, te piekeren, te malen, te dubben, plannen te maken, brieven te schrijven, dharmalessen voor te bereiden, soms zit ik met flarden melodieën, muzikale thema’s die zich voortdurend opdringen en in de geest rondzingen. Er komen stukken voorbij uit de krant, foto’s van emigranten, kindsoldaten, de zorgen over het milieu. Er verschijnen brokstukken van hebzucht, jaloersheid, verontwaardiging, weerstand tegen pijn, die het zitten veroorzaakt. Of er ontstaat berouw. Dat alles speelt zich niet eens af in mijn hoofd, maar in de ruimte van de onderbuik. HARA, bolwerk van verlangens, verwachtingen en dromen, draagt de gehele denk- en gevoelswereld als een container zonder dat de inhoud enigszins geordend is. De geest is chaos en deze chaos is zijn creativiteit.
En ineens, als vanzelf, gaat de aandacht uit naar de adem. Voor een moment is er alleen adem. Vertrouwd met de beoefening van éénpuntige concentratie zoekt de geest van nature dit rustpunt, al is het maar voor even. Om vervolgens weer open te staan voor de werkelijkheid: het zingen van een vogel, het tikken van de regen tegen het raam, een slapend been, de voetstappen of het gerommel van de bovenbuur, de vraag of de zitperiode niet afgelopen moet zijn, of het morgen mooi weer is want ik heb een fietstocht gepland, of dat ik nu zin heb in een kop koffie, de moedeloosheid die me overvalt als het over zen gaat – totdat alle denken opnieuw in de aandacht voor de ademhaling verdwijnt, of totdat de bel gaat, einde zitten.

De hier beschreven mentale fenomenen kunnen zeer verschillen in intensiteit. Woede kan zich met grote kracht opdringen, zozeer dat het gehele zittende lichaam geïmpregneerd is met woede. De spieren staan gespannen van kwaadheid en de poriën zijn gevuld met de hitte van razernij. In elk mens zit veel woede. Een zenmonnik, nu inmiddels zenleraar, vertelde dat hij de eerste vijf jaar van zijn tempeltraining alleen maar woedend op het kussen gezeten had… Ook kunnen allerlei vormen van begeertes hevig en langdurig huishouden. Begeerte naar geld, begeerte naar een man of een vrouw, naar wraak, naar voedsel of naar macht. Het zittende lichaam heeft een gevoelige antenne voor alles wat zich in mij afspeelt.

Het interne gebeuren van zazen wordt zelden verwoord. Het is ook zeer persoonlijk, intiem en soms gewoon gênant. Het is beschamend te bekennen dat mijn geest zo chaotisch is, een vat vol tegenstrijdigheden, een vulkaan van emoties, of dat ik op het kussen de tijd zit te verdoen met uiterst triviale zaken. Niettemin is het oprecht onder ogen zien en de erkenning belangrijk: ‘Zo ben ik’. De kunst is om dit alles noch positief noch negatief te beoordelen: ‘Zo is het’. Uiteindelijk zijn al die zeepbellen sunya, leeg, zonder eigen bestaan en dus zijn ze wonderen. ‘Empy being, wonderous being’, aldus een Mahayana gezegde.
Maar er is ook rede om de binnenkant van zazen niet te benoemen. Vaak zijn die optredende mentale fenomenen veel minder hard dan hun beschrijvingen suggereren. Het ter sprake brengen maakt hen tot bijna tastbare ‘dingen’, maar in de ruimte van de geest zijn ze meer subtiele droombeelden, luchtbellen, die snel vervluchtigen, in elkaar overvloeien, elkaar verdringen en op hun beurt weer verdrongen worden. Ziehier de speelse werkzaamheid van de geest.

Vraag: waarom zo moeilijk doen? In plaats van die ongemakkelijke houding kan ik toch beter lui op de bank gaan liggen en aldus ontspannen de turbulente activiteit van mijn geest ondergaan? Antwoord: Doe de test. Ga tien minuten lekker lamlendig op je koddig Ikea-bankje liggen en laat de geest malen, peinzen, piekeren, wat je maar wilt. Ga na tien minuten direct zitten op een kussen, bouw je houding zorgvuldig op, doe hetzelfde wat je op je ligmeubel tot stand trachtte te brengen en je voelt direct het verschil.
Tweede vraag: waarom in hemelsnaam zoveel moeite doen, zo’n grote fysieke inspanning verrichten terwijl die onstuimige geest eindeloos zijn gang gaat en zich tot vervelens toe herhaalt met dikwijls dezelfde filmische beelden? Wanneer komt de veel gezochte rust, het vertoeven in een gelukzalige stilte en wanneer verschijnt het stralende licht dat mijn verstand verlicht?

Mijn meest geliefde koan over zazen is de volgende dialoog:

Op een dag deed Yakusan zazen. Sekito vroeg hem: ‘Wat ben je aan het doen?’ ‘Niets’, antwoordde’ Yakusan. ‘O’, zei Sekito, ‘Dus je zit als een imbeciel’. ‘Als ik als een imbeciel zou zitten, dan zou ik iets doen,’ antwoordde Yakusan. Sekito zei: ‘Zeg me dan wat je niet aan het doen bent.’ Yakusan antwoordde: ‘Duizend boeddhas kunnen die vraag niet beantwoorden.’

Als duizend boeddhas niet weten wat zij zitten in zazen te doen, waarom zou ik het dan moeten weten? In zazen verlaten we de ruimte van het intellect, van verklaringen, analyses, gevolgen en hun oorzaken. We betreden een gebied van niet-weten, waar begrippen geen begrippen zijn en dingen geen dingen. Hier zijn gevoelens, emoties, herinneringen en verwachtingen, hoop en vrees niet wat zij zijn in ons dagelijks leven. Zij vormen een symbolische werkelijkheid, dat wil zeggen zij verwijzen naar iets anders. Zoals Rumi zingt: vrolijkheid, somberheid, schaamte zijn in dit duister licht van niet-weten ‘boodschappers van gene zijde’. Aan mij de eer te luisteren naar wat zij mij te melden hebben. Want niet-weten is geen gebrekkig of neutraal weten. Dit niet-weten wordt vergezeld van een speciaal weten, van een mystieke intelligentie, die verschilt van de inspanning van een mentaal weten. Dit mystieke weten is een ‘affectus’, een geraakt zijn, een gemoedsaandoening. Het is een gevoelsmatig weten van Eros. Het wordt mij geschonken en het is een geschenk dat mij overstelpt. Het verlost mij van mijn egocentrische klemmen, waarmee ik mij vastzet om voor anker te gaan liggen in de onstuitbare stroom van bestaan. Zazen is niet-wetend zitten in extase, niet in de zin van verrukking of geestvervoering, maar in zijn oorspronkelijke betekenis van ‘buiten zichzelf zijn’. Daar wordt het ik verlost van zichzelf, voor zover het zichzelf vastbijt. Want het gewone bewustzijn wordt niet uitgewist, zoals blijkt uit de poging om te beschrijven wat er al zittend op het kussen door mij heen gaat. De dagelijkse ‘dingen’ zijn volop aanwezig, maar worden anders gewaardeerd. Hun normale instrumentele en doelgerichte waardebepaling is tenminste voor een ogenblik opgeschort. In plaats daarvan wordt het ik overweldigd doordat de door gewoonte gevormde strategie van leven en overleven vervangen wordt door een mystieke strategie van ervaren, zien, proeven, tonen, verschijnen, openbaren, tot uitdrukking brengen. Dit is wat in zazen daadwerkelijk plaats vindt.

En hoe zit het met de rust? Zazen is op de plaats rust. Het krachtig, zittende lichaam is de rust zelve. Maar ook al zit het lichaam stil, dat wil niet zeggen dat de geest ook stil zit. Deze rust, die de beweging ervaart, wordt in de mystieke literatuur ook wel genoemd een ‘wrede’ of een ‘woedende’ rust, in tegenstelling tot de passieve, luie of lome rust. Maar deze razende rust wordt niet verstoord door onrust, angst, beroering. Zij verenigt zich met de spanning, de bezorgdheid, de ontsteltenis. Zij is een ‘heilige’ rust, die het profane draagt te midden van verwarring, ongedurigheid of rusteloosheid.
Trouwens, wie zazen beoefent, kent wellicht het gevoel van een diep verdriet, waar voor geen duidelijke reden aanwijsbaar is, maar dat soms hevig en soms schrijnend zacht aanwezig is. Het laat zich lastig wegredeneren. Misschien leert dit verdriet ons wat compassie is. In een dialoog met een leerling zegt Shinran, de stichter van de Zuiver Landschool, de leraar van vertrouwen in Andere Kracht (Tariki), over deze basale droefheid, het volgende:

Yuien, de samensteller van de Tannisho (Beklagende ketterij), zei tot Shinran: ‘Meester, ik voel mij zo droevig. Soms als ik de mensen zie lopen op straat, overvalt mij een gevoel van droefheid en begin ik te huilen. Is er iets mis met mij?’ Shinran antwoordde: ‘Er is niets mis met jou. Je bent oké, Yuien. Ik voel droefenis, voel droefenis. Er is niets dat je daaraan kunt doen.’ Yuien vroeg: ‘Zelfs iemand als jij, meester, voelt droefenis?’ Shinran: ‘Ik ben ook vol verdriet. Maar Yuien, de droefheid die jij voelt en mijn verdriet zijn een beetje verschillend. Jouw droefheid zal mettertijd verdwijnen. Het is een verdriet dat kan genezen, maar de droefheid die ik voel, is een diepe, zware droefheid die diep in mijn beenderen gezonken is. En ik weet dat ik dit verdriet met mij zal dragen voor de rest van mijn leven.’ Shinran ging verder: ‘De tijd zal komen wanneer je deze ware droefheid, waarvan ik spreek, kan begrijpen, wanneer je deze zelf zal voelen. Yuien, wanneer die tijd komt, probeer niet aan dat verdriet te ontsnappen of het te ontkennen of je voor te wenden dat je het niet voelt. Bedrieg jezelf niet, maar kijk er recht in en volg je hart. Dat ware verdriet is je lot, het probeert je iets te leren.’

Zazen, zitten vanuit een ik-weet-niet-wat, is voor een moment sterven aan het gewone leven, ‘de grote dood’, zoals de zentraditie dit graag noemt. Maar deze grote dood is tegelijkertijd onbevattelijk, groots leven. En aangezien zazen een mysterieuze wijze van doen is, weet ik dus ook niet wat zijn gevolgen zijn. Ik kan zijn effecten niet berekenen. Ik vertrouw echter de mysterieuze invloed van zazen. Ook al ben ik niet in staat het resultaat van zazen aan te duiden, ik weet dat het werkt voor mij en voor mijn omgeving. Zijn invloed is in ieder geval groter dan ik kan bedenken. Want Eros telt niet, maar vloeit over.
Dogen Zenji heeft als geen ander de effecten van zazen durven te beschrijven. Maar zijn taal blijft binnen een mystiek ‘discours’, niet alleen omdat het doordrenkt is van de boeddhistisch terminologie, maar vooral omdat hij woorden geeft aan een mystieke strategie, die wereldvreemd is. Een citaat uit Shobogenzo Bendowa:

‘Daarom, zelfs als een persoon slechts zit voor een korte tijd, omdat zazen één is met alle bestaan en volledig alle tijd doordringt, doet hij de boeddhaleiding altijd functioneren in de onuitputtelijke dharmawereld van verleden, heden en toekomst. [Zazen] is gelijkelijk dezelfde beoefening en dezelfde verlichting zowel voor de persoon die zit als voor alle dharmas. De melodieuze klank resoneert voortdurend, zoals een echo, niet alleen tijdens het zitten, maar ook vóór en na het treffen van sunyata, vóór en na een hamer erop geslagen heeft. Dit gaat continu door. Niet alleen dat, maar alle dingen zijn begiftigd met de oorspronkelijke beoefening binnen het oorspronkelijk gelaat, dat onmogelijk te meten is.’

Eind december hoop ik de Sangha weer te ontmoeten tijdens de Winter City Sesshin. Het is bijzonder om de laatste drie dagen van het jaar 2019 in de zendo bij elkaar te komen om alleen maar met elkaar te zitten. Het is voor mij de hoogst denkbare vorm, waarin we op mysterieuze wijze ons persoonlijke leven met elkaar communiceren. Sangha is zazen, gecommuniceerd in gemeenschap. Wat mij betreft: tot zaterdag 28 december, 09.30 uur.
Niko Tenko Roshi.

Aanhangsel 1
Met stream of consciousness bootst de schrijver het menselijk denken na door weergave van een ononderbroken stroom van ideeën, gevoelens, observaties en herinneringen. Het volgt als het ware de grilligheid van de gedachten en gevoelens van de personages. De schrijver volgt geen lineaire, door actie gedreven plot maar onthult het karakter en de motieven van zijn personages aan de lezer door weer te geven wat zich in hun hoofd afspeelt. Een beroemd voorbeeld van deze variant is de Molly Bloom-episode uit James Joyce’ Ulysses:

‘wat opwindend zou het zijn om met hem te gaan winkelen en in een nieuwe stad inkopen te doen moest die ring maar achterlaten die moet je maar draaien en draaien om hier over de knokkel te krijgen anders gaat het nog de hele stad door in hun kranten of geven het ze het bij de politie aan maar ze denken vast dat we getrouwd zijn o ze kunnen voor mijn part stikken mij een zorg hij heeft geld volop’

Of deze regels:

‘Nee. Ze wou niks. Daarna hoorde hij een warme diepe zucht, zachter toen ze zich omdraaide en de losse koperen ringen van het ledikant tinkelden. Moet ik eigenlijk eens vastzetten. Jammer. Helemaal uit Gibraltar. Het beetje Spaans dat ze kende vergeten. Vraag me af wat haar vader ervoor heeft gegeven. Oud model. Ach ja! Natuurlijk. Gekocht op de veiling van de gouverneur. Snel afgehamerd, voor een grijpstuiver. Spijkerhard als het om koopjes ging, die ouwe Tweedy.’

Aanhangsel 2

Een goed voorbeeld van het hier vereiste onbevooroordeelde en onbevangen observeren is wat Freud in zijn Traumdeutung (1900) kritiklose Selbstbeobachtung, 'het zonder kritiek observeren van zichzelf' noemde. Hetgeen Freud zegt over de techniek die patiënten moeten toepassen wanneer zij een gedetailleerd verslag van hun dromen willen geven, is van groot belang voor het onderzoek van de mystieke ervaring. De desbetreffende passage verdient hier in zijn geheel geciteerd te worden:

'Men streeft ernaar twee soorten veranderingen in hem te bewerkstelligen: een vergroting van de aandacht die hij voor zijn psychische waarnemingen heeft en het uitschakelen van de kritiek, waarmee hij anders de in hem opduikende gedachten pleegt te ziften. Opdat hij zichzelf kalm en aandachtig kan observeren, strekt het hem tot voordeel dat hij een rustige houding aanneemt en de ogen sluit; men moet uitdrukkelijke van hem eisen dat hij geen kritiek uitoefent op hetgeen hij zijn gedachten ziet vormen. Men zegt dus tegen hem dat het succes van de psychoanalyse daarvan afhangt dat hij alles wat door zijn hoofd gaat, waarneemt en vertelt en dat hij er zich niet toe laat verleiden de ene inval te onderdrukken omdat deze hem onbelangrijk en niet tot het onderwerp behorend, de andere omdat die hem onzinnig toeschijnt. Hij moet zich volledig onpartijdig tegenover zijn invallen gedragen; want het lag juist aan die kritiek dat het hem anders niet gelukte, de gezochte oplossing van de droom, het waanidee e.d. te vinden.
Ik heb bij mijn psychoanalytisch werk gezien dat de gemoedstoestand van iemand die nadenkt heel anders is dan van iemand die waarneemt wat er in zijn geest omgaat. Er is één psychische handeling die bij het nadenken meer betrokken is dan bij die gevallen waarin men met de meeste aandacht zichzelf waarneemt. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de gespannen gelaatsuitdrukking en het gefronste voorhoofd van iemand die nadenkt, tegenover de rustige mimiek van degene die zichzelf observeert. We hebben in beide gevallen met een verhoogde aandacht te maken, maar degene die nadenkt oefent bovendien kritiek uit waardoor hij een deel van de in hem opkomende invallen verwerpt na deze waargenomen te hebben, andere breekt hij direct af zodat hij de gedachtegang die zij zouden openen niet volgt, tegenover weer andere gedachten weet hij zich zo op te stellen dat deze in het geheel niet bewust worden, dat wil zeggen dat ze voordat zij waargenomen kunnen worden, onderdrukt worden. Degene die zichzelf waarneemt daarentegen moet alleen maar moeite doen de kritiek te onderdrukken. Gelukt hem dat, dan wordt hij zich van een grote hoeveelheid invallen bewust die anders ongrijpbaar waren geweest. Met behulp van dit door het waarnemen van zichzelf verkregen materiaal kunnen zowel de pathologische ideeën als de droombeelden geïnterpreteerd worden.'

Staal vervolgt met:

‘Freud vestigt in deze passage de aandacht op iets dat niet alleen pathologische maar ook normale ideeën aanbelangt en niet alleen neuropaten, patiënten en analytici, maar ook anderen – iets waarvan hij zich ongetwijfeld bewust was. Zijn bewering slaat in het algemeen op iedereen die de bewegingen van zijn geest wil observeren en daarom op degenen die de subjectieve kanten aan de mystieke ervaring willen bestuderen, dat wil zeggen (...) op alle serieuze onderzoekers van de mystiek.

Uit: Frist Staal (1978), Het wetenschappelijk onderzoek van de mystiek. Utrecht: Het Spectrum, p.159 -160.