Zen-virus, deel III

CORONA

De herfst vreet zijn blad uit mijn hand: we zijn vrienden. 
We kraken de tijd uit de noten en leren hem lopen:
de tijd keert terug in de dop.

In de spiegel is het zondag,
in de droom wordt geslapen,
de mond spreekt waar.

Mijn oog daalt af naar mijn geliefdes geslacht:
we kijken elkaar aan,
we wisselen duistere woorden,
we beminnen elkaar als roes en memorie,
we slapen als wijn in de schelpen,
als de zee in de bloedstraal van de maan.

Omstrengeld staan we in het raam, op de straat kijkt men toe:
het is tijd voor besef!
Het is tijd dat de steen zo goed is te bloeien,
dat het hart van de onrust gaat kloppen.
Het is tijd dat het tijd wordt.

Het is tijd.

                                                            Paul Celan


Paul Celan schreef dit gedicht aan Ingeborg Bachmann, zijn geliefde. Maar zoals in al zijn gedichten ademt elke regel ‘dat wat gebeurd is’, de Shoah. Het begint met de herfst. Celan had in de herfst van 1942 een brief van zijn moeder gekregen waarin zij de dood van zijn vader bericht. Een jaar later werd moeder vermoord – in een antisemitisch ziekenhuis waarin verpleging bestond uit het toedienen van een nekschot. Zijn vader zorgde voor een Joodse scholing, vooral het Hebreeuws.
Zijn moeder schonk hem zijn Muttersprache, het Duits.
Maar de Duitse taal was door het nazisme vergiftigd. Celan moest de taal opnieuw uitvinden. Niet de taal van de schoonheid, maar woorden die de werkelijkheid van het verschrikkelijke wisten te ‘winnen’. Het is echter onmogelijk over dit lijden te spreken. Het gedicht moet zowel verwoorden als verstommen. Hij zoekt nieuwe sleutelwoorden om de waarheid te ontsluiten en vond deze met name bij de mystici in de chassidische geschriften, de Kabbala, de Bijbel, Meister Eckhart en de natuur. Woorden zijn een spreektralie, een traliewerk, waardoorheen ‘iets anders’ spreekt, een taalraster dat door middel van verdraaiing en verhulling, contradicties en paradoxen, probeert poëtisch aan te duiden, wat niet meer gezegd kan worden.
Vaak richten zijn gedichten zich ook tot een ander, een jij. Een geliefde? Een lezer? De Ander? God, als afwezige?
Zijn gedichten vragen niet om interpretaties, die kunnen zeer verschillend zijn, maar zij dienen om gelezen te worden. Vandaar slechts enkele ‘voetnoten’.

Corona: Latijn: krans (sieraad), kring van toehoorders, poëtisch ook kroon, diadeem, of astrologisch de buitenste atmosfeer van de zon, bij zonsverduistering te zien als lichtkrans.
Corona ook beeld van de eeuwige cirkelbeweging van de Wandelende Jood Ahasvarus, de verdrevene, die levenslang ronddoolt op zoek naar een thuis.
De herfst en ik zijn vrienden, ondanks dat de herfst de dood aankondigt.
De tijd keert terug in de dop, terug naar het begin, de kringloop.
Noten en schalen, doorgaans een beeld voor eindeloos geduld, is in de kabbalistische symboliek ook beeld voor het kwaad.
De spiegel wordt kabbalistisch zowel met het goddelijke als met het duivelse geassocieerd.
Zondag, de dag na de sabbat, de dag van rouw: de Messias is weer niet gekomen. Maar ook de dag van de wederopstanding van Christus, die met de angst voor de Jodenvervolging is verbonden.
De droom: slechts in de droom is rust te vinden. Celan beschrijft elders de droom als een toestand van ‘dieper schouwen’, die een directe toegang geeft tot de ziel, het onder- en onbewuste.
de mond spreekt waar: in de droom wordt de waarheid gesproken.
Roes en memorie – ‘Mohn und Gedächtnis’ heet de bundel waarin het gedicht Corona verscheen. Mohn, roes, of papaver, staat in de bloemensymboliek voor het vergeten, dankzij de opium dat uit de onrijpe zaaddoos van de papaver gewonnen wordt. Gedächtnis, memorie, herinnering aan een verleden. Maar ook herinnering aan hun ontmoeting - Celan en Bachmann zijn nu ver van elkaar verwijderd; hij is in Parijs, zij in Wenen. Zij schrijven elkaar. 

Celan laat op 20 juni 1949 weten dat hij pas laat naar Ingeborg toekomt:

‘Maar misschien alleen omdat ik zou willen dat niemand behalve jij erbij is als ik papaver, heel veel papaver, en gedenken, evenveel gedenken, twee grote stralende boeketten op je verjaardagstafel zet. Al wekenlang verheug ik me op dit ogenblik.’
Op 24 juni 1949 antwoordt Ingeborg:
‘…de papaver heb ik weer gevoeld, diep, heel diep, je hebt zo fantastisch getoverd, ik kan het nooit vergeten…. Ik heb er vaak over nagedacht, ‘Corona’ is je mooiste gedicht, het is de volmaakte beschrijving van een moment waarop alles marmer wordt en voor altijd is. Maar voor mij hier wordt het geen ‘tijd’. Ik honger naar iets wat ik niet zal krijgen, alles is vlak en flauw, moe en verbruikt voordat het gebruikt werd.
we slapen als wijn in de schelpen, als in een droom, nog niet geheel bewust van wat er gebeurd is.
De bloedstraal –‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen’. (Mt.27, 25)
De steen: in Celan’s poëtica staat de steen voor de onuitspreekbaarheid van het lijden. Later spreekt hij van ‘versteende traan’, ‘versteend oog’.
Moge het wonder geschieden dat het lijden verandert in vreugde.
dat het hart van de onrust gaat kloppen – het tegenovergestelde van de uitroep van Augustinus: ‘Moge mijn hart onrustig zijn tot het rust in U’. Hier: laat het hart kloppend blijven vanwege de onrust van ‘wat er gebeurd is.’
Het is tijd. Welke tijd? Heden, verleden, toekomst?

Ik lees: Corona is een liefdesgedicht. In een droom, maar werkelijk, bedrijven zij de liefde en de buitenwereld mag toekijken hoe zij zich verstrengelen in roes en herinnering, in het besef van tijd. De tijd van een ver verleden, toen de joden eeuwenlang vervolgd werden. De tijd van kortgeleden, toen de nazi’s het jodendom een virus noemde. De tijd van een toekomst, die nog onbestemd is, een reiken naar een tijd die ‘nog–niet’ is.

De relatie tussen Paul en Ingeborg verliep uiterst moeizaam. ‘Ze waren twee koningskinderen, zij hadden elkander zo lief; zij konden bijeen niet komen het water dat was veel te diep.’ Aldus een middeleeuws lied, zeer op hen van toepassing. Hun brieven staan vol misverstanden, niet nagekomen afspraken, ongelukkige ontmoetingen.

Celan, achtervolgd door de herinnering aan de Shoah, maar ook door een gevoel van miskend te zijn, ondanks grote literaire prijzen, werd met de jaren steeds depressiever. Soms liet hij zich vrijwillig in een kliniek opsluiten. Tot hij op 20 april 1970 een einde aan zijn leven maakte door verdrinking in de Seine. Twee dagen later werd zijn lichaam gevonden. Hij werd begraven in Thais, ten zuiden van de Porte d’Orleans te Parijs.

                  https://tse2.mm.bing.net/th?id=OIP.ClRT4SBNmy_iJ5KD0O0WkwHaDt&pid=Api&P=0&w=330&h=166                                                   

Ingeborg Bachmann en Paul Celan

Bronnen:
Op YouTube is een film waarin Celan het gedicht Corona voorleest.
Paul Celan, Verzamelde gedichten, uit het Duits vertaald door Ton Naaijkens, Meulenhoff, Amsterdam, 2003, het gedicht Corona staat op p. 42/43.
Paul Celan, Gedichten, keuze uit zijn poëzie met commentaren door Paul Sars en vertalingen door Frans Roumen, Ambo, tweetalige editie, 1988, p.37/37, p.91-95.
Een dramatische liefde, Briefwisseling Ingeborg Bachmann – Paul Celan, bezorgd en becommentarieerd door Bertrand Badiou, Hans Höller, Andre Stoll en Barbara Wiedemann, vertaald door Paul Beers, J.M.Meulenhoff, 2008, p. 16/17.